16 Maar stel dat uw Hebreeuwse slaaf niet weg wil omdat hij van u houdt, zich in uw huis prettig voelt en goed met u kan opschieten,
17 neem dan een priem en steek die tegen de deur door zijn oor. Daarna zal hij voor altijd uw slaaf zijn. Hetzelfde moet u met uw slavinnen doen.
18 Maar als u een slaaf vrijlaat, moet u dat niet met een spijtig gevoel doen, de slaaf heeft u immers in die zes jaar de helft minder gekost dan een gehuurde werkkracht. De Here, uw God, zal u voorspoed geven in alles wat u doet, omdat u hem hebt vrijgelaten!
19 U moet alle eerstgeboren mannelijke dieren van uw kudden afzonderen voor God. Gebruik de eerstgeborenen van uw ossen niet om het land mee te bewerken en scheer de eerstgeborenen van uw geiten en schapen niet.
20 Nee, u en uw gezin moeten deze dieren elk jaar voor de ogen van de Here, uw God, in zijn heiligdom opeten.
21 Maar als een eerstgeboren dier een gebrek heeft, als hij lam of blind is of als er iets anders aan hem mankeert, mag u het niet offeren.
22 Gebruik het dier dan als voedsel voor uw gezin thuis. Iedereen, rein of onrein, mag ervan eten zoals ook iedereen van een gazelle of een hert mag eten.