6 Hij zal u zegenen zoals Hij heeft beloofd. U zult aan vele volken geld uitlenen, maar zelf zult u nooit iets hoeven lenen. U zult heersen over vele volken, maar zij zullen niet over u heersen.
7 Als er bij uw aankomst in het land dat de Here u zal geven, enkele armen onder u zijn, moet u uw hart en hand niet voor hen sluiten,
8 u moet hun net zoveel lenen als zij nodig hebben.
9 Denk erom! Weiger nooit een lening omdat het jaar van kwijtschelding voor de deur staat! Als u weigert te lenen, zal de arme tot de Here roepen en dan zal het u worden toegerekend als een zonde.
10 U moet hem lenen wat hij nodig heeft, zonder te klagen! Want de Here zal u helpen bij alles wat u doet, als u zo aan uw broeder leent!
11 Er zullen altijd arme mensen onder u zijn, daarom is dit gebod noodzakelijk. U moet uw arme broeder vrijgevig tegemoet treden en hem lenen wat hij nodig heeft.
12 Als u een Hebreeuwse slaaf koopt—man of vrouw—moet u hem, nadat hij zes jaar voor u heeft gewerkt, vrijlaten.