8 u moet hun net zoveel lenen als zij nodig hebben.
9 Denk erom! Weiger nooit een lening omdat het jaar van kwijtschelding voor de deur staat! Als u weigert te lenen, zal de arme tot de Here roepen en dan zal het u worden toegerekend als een zonde.
10 U moet hem lenen wat hij nodig heeft, zonder te klagen! Want de Here zal u helpen bij alles wat u doet, als u zo aan uw broeder leent!
11 Er zullen altijd arme mensen onder u zijn, daarom is dit gebod noodzakelijk. U moet uw arme broeder vrijgevig tegemoet treden en hem lenen wat hij nodig heeft.
12 Als u een Hebreeuwse slaaf koopt—man of vrouw—moet u hem, nadat hij zes jaar voor u heeft gewerkt, vrijlaten.
13 Stuur hem niet met lege handen weg!
14 Geef hem een royaal afscheidsgeschenk van uw kudde, uw wijnpers en uw olijfpers. Deel met hem datgene waarin de Here, uw God, u heeft gezegend.