5 Dan zult u staande voor de Here, uw God, zeggen: “Mijn voorvader was een zwervende Arameeër, die als vreemdeling naar Egypte trok. Hij was met weinig mensen, maar ze groeiden in Egypte uit tot een sterk en machtig volk.
6-7 De Egyptenaren behandelden ons erg slecht en wij riepen tot de Here God. Hij hoorde ons en zag ons lijden, onze moeilijkheden en de onderdrukking die wij ondergingen.
8 Met machtige wonderen en een sterke hand leidde Hij ons toen uit Egypte. Hij deed grote en geweldige wonderen voor de ogen van de Egyptenaren.
9 Hij heeft ons naar deze plaats gebracht en ons dit land gegeven, dat overvloeit van melk en honing.
10 Kijk, Here, ik breng U nu de eerste opbrengsten van de grond die U mij hebt gegeven!” Zet de opbrengst dan neer voor de Here, uw God, en aanbid Hem.
11 Verheug u daarna over al het goede dat Hij u heeft gegeven. Vier feest met uw gezin en met alle Levieten en vreemdelingen die bij u wonen.
12 Het derde jaar is het jaar van de tienden. In dat jaar moet u al uw tienden aan de Levieten, vreemdelingen, wezen en weduwen geven, zodat zij meer dan genoeg kunnen eten.