3 Maar de Here, uw God, zal voor u uit gaan als een verterend vuur om hen te verslaan, zodat u hen snel kunt verdrijven en vernietigen zoals de Here u heeft bevolen.
4 Maar wanneer de Here dit voor u heeft gedaan, zeg dan niet: “De Here heeft ons geholpen, omdat wij zo goed zijn!” Nee, Hij helpt u vanwege de slechtheid van deze volken.
5 Het is echt niet omdat u van die fijne, rechtvaardige en oprechte mensen bent dat de Here hen voor u het land uitjaagt! Ik herhaal: Hij doet dit alleen wegens de slechtheid van deze volken en wegens de belofte die Hij deed aan uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob.
6 Onthoud dus goed dat de Here, uw God, u dit goede land niet geeft omdat u zo goed bent, want dat bent u helemaal niet. U bent een slecht en koppig volk.
7 Onthoud goed hoe woedend u de Here, uw God, in de woestijn steeds weer gemaakt hebt. Zo is het sinds de uittocht uit Egypte steeds geweest. Voortdurend bent u opstandig geweest tegen Hem.
8 Weet u nog hoe toornig u Hem maakte bij de berg Horeb? Hij stond op het punt u te vernietigen.
9 Op dat moment was ik op de berg waar ik het verbond ontving dat de Here met u had gesloten: de stenen plaquettes waarop de wetten waren geschreven. Ik was daar veertig dagen en nachten en al die tijd at en dronk ik niets.