1 Toen Mordechai hoorde wat er was gebeurd, scheurde hij zijn kleren, kleedde zich in een zak en strooide as op zijn hoofd als teken van zware rouw. Zo liep hij luid jammerend door de stad.
2 Voor de paleispoort bleef hij staan, want het was verboden in rouwkleding het paleis binnen te gaan.
3 In alle gewesten waar het besluit van de koning bekend was geworden, verkeerden de Joden in diepe rouw. Zij vastten, huilden en jammerden. Velen sliepen op een bed, gemaakt van zakken en as.
4 Toen Esthers dienaressen en hovelingen haar vertelden van Mordechai's gedrag, schrok zij hevig. Zij stuurde hem onmiddellijk andere kleren om de rouwkleding te vervangen. Maar hij weigerde deze aan te nemen.
5 Toen liet zij Hathach komen, een van de hovelingen van de koning die was aangesteld als haar bediende. Zij droeg hem op Mordechai te vragen wat er aan de hand was en wat zijn gedrag te betekenen had.