1 Drie dagen later trok Esther haar koninklijke gewaad aan en betrad de binnenste voorhof tegenover de koningszaal. De koning zat op zijn troon tegenover de ingang van de zaal.
2 Toen viel zijn blik op koningin Esther in de binnenste voorhof. Meteen verwelkomde hij haar en reikte haar zijn gouden scepter. Esther kwam daarop dichterbij en raakte de spits van de scepter aan.
3 De koning vroeg: ‘Wat is er, koningin Esther? Kan ik iets voor je doen? Al wilde je mijn halve koninkrijk hebben, ik zou het je geven.’
4 Zij antwoordde: ‘Als het uwe majesteit behaagt, nodig ik u en Haman uit voor een diner dat ik vandaag geef ter ere van u.’