4 want hij was een belangrijk man geworden. Hij raakte meer en meer bekend in het hele rijk. Zijn invloed en macht werden steeds groter.
5 Op die bewuste dag doodden de Joden al hun vijanden, ze konden doen wat ze wilden.
6 Zij doodden zelfs vijfhonderd man in Susan.
7-9 Ook doodden zij de tien zonen van de jodenhater Haman, de zoon van Hammedata: Parsandatha, Dalfon, Aspatha, Poratha, Adalja, Aridatha, Parmasta, Arisai, Aridai en Waizatha.
10 Maar van hun bezittingen bleven zij af.
11 Die avond berichtte men de koning hoeveel mensen in Susan waren omgekomen.
12 Hij liet koningin Esther bij zich komen. ‘De Joden hebben alleen al in Susan vijfhonderd man gedood,’ riep hij uit. ‘Ook Hamans tien zonen zijn gedood. Ik vraag mij af hoeveel slachtoffers dan wel in de andere gewesten zijn gevallen! Wil je mij soms nog iets vragen? Zeg het mij en ik zal het doen.’