14 Ik en mijn zeven adviseurs geven u opdracht naar Juda en Jeruzalem te gaan om daar te onderzoeken of de wet van uw God, waarover u beschikt, goed wordt nageleefd.
15 Ook dragen wij u op het zilver en goud dat wij hebben geschonken aan de God van Israël, naar Jeruzalem te brengen.
16 U moet ook het zilver en goud meenemen dat u in het gewest Babel kunt inzamelen, en verder de vrijwillige giften die uw landgenoten en de priesters hebben geschonken voor de tempel van hun God in Jeruzalem.
17 Dit geld is bestemd voor de aankoop van stieren, rammen, lammeren en de bij de brandoffers behorende spijsoffers en drankoffers, opdat dit alles zal worden geofferd op het altaar van het huis van God, die in Jeruzalem woont.
18 U en uw broeders mogen het resterende geld naar eigen inzicht en in overeenstemming met de wil van uw God besteden.
19 U hebt ook gouden en zilveren voorwerpen ontvangen die moeten worden gebruikt bij de dienst van uw God in Jeruzalem. Lever deze in de tempel af.
20 Als u geld tekort komt voor de herbouw van de tempel, mag u geld uit de koninklijke schatkist vragen.