19 Verder kwamen Hasabja en Jesaja, de zoon van Merari, met zijn twintig broers en zonen en tweehonderdtwintig tempelknechten.
20 Tempelknechten zijn helpers van de Levieten, die al door koning David voor deze taak zijn aangesteld. De namen van deze tweehonderdtwintig personen werden genoteerd.
21 Om ons onze nederige positie tegenover God te laten beseffen, riep ik bij de rivier de Ahava een vasten uit. Wij baden tot God dat Hij ons een goede reis zou geven en ons, onze kinderen en onze bezittingen onderweg zou beschermen.
22 Ik had mij ervoor geschaamd de koning te vragen om soldaten en ruiters die ons op deze tocht konden beschermen tegen vijanden. Wij hadden namelijk tegen de koning gezegd dat onze God alle mensen die Hem aanbidden, beschermt en dat alleen zij die Hem verlaten, door rampen worden getroffen.
23 Daarom vastten wij en baden om Gods bescherming. En Hij verhoorde ons gebed.
24 Ik stelde twaalf leiders van de priesters aan: Serebja, Hasabja en tien andere priesters.
25 Zij waren verantwoordelijk voor het vervoer van het zilver, goud en de voorwerpen die de koning, zijn adviseurs, zijn vorsten en de Israëlieten hadden geschonken voor Gods tempel.