5 De Here gaf mij als antwoord: ‘Als u al moeite hebt om mensen bij te houden, wat doet u dan als u het moet opnemen tegen paarden, tegen de koning, zijn hofhouding en al zijn slechte priesters? Als u op vlak terrein al struikelt en valt, hoe zal het u dan vergaan in de wildernis bij de Jordaan?
6 Zelfs uw broers, uw eigen familie, hebben u verraden. Achter uw rug spreken zij tegen iedereen kwaad over u. Vertrouw hen niet, hoe vriendelijk ze ook praten. Geloof hen niet.’
7 Toen zei de Here: ‘Ik heb mijn volk, mijn erfenis, verstoten, Ik heb de mensen van wie Ik houd aan hun vijanden overgeleverd.
8 Mijn volk heeft als een leeuw tegen Mij gebruld, daarom ben Ik het gaan haten.
9 Mijn volk is een lokaas. Ik zal zwermen roofvogels en wilde dieren erop afsturen om het te verscheuren.
10 Vele buitenlandse heersers zullen een ravage maken van mijn wijngaard, mijn akkers kapottrappen en de schoonheid van mijn velden in een troosteloze wildernis veranderen.
11 Zij zullen het land tot een dorre lege woestenij maken. Het hele land zal vernield worden en niemand zal er naar omzien.