1 De Here zei tegen mij: ‘Koop een linnen riem en doe die om, maar zorg dat hij niet nat wordt.’
2 Ik kocht een riem en deed hem om mijn middel.
3 Toen sprak de Here opnieuw tegen mij en zei:
4 ‘Neem de riem mee naar de Eufraat en verberg hem daar in een grot tussen de rotsen.’
5 Dat deed ik, ik verborg de riem, zoals de Here mij had opgedragen.
6 Een hele tijd later zei de Here tegen mij: ‘Ga weer naar de rivier en haal de riem op.’
7 Ik deed dat en groef de riem op uit de grot waarin ik hem had verborgen. Maar hij was helemaal verrot en viel uit elkaar. Hij was onbruikbaar geworden!