12 Uw zonde is namelijk ongeneeslijk, een vreselijke wond.
13 Er is niemand die u kan helpen of uw wond kan verbinden, er is geen kruid tegen gewassen.
14 Al uw bondgenoten hebben u verlaten en geven niets meer om u, want Ik heb u wreed gestraft, alsof Ik uw vijand was. Meedogenloos, of Ik een onverzoenlijke tegenstander was. Uw zonden zijn ontelbaar, uw schuld is enorm.
15 Waarom beklaagt u zich nu over uw zonde als over een wond die niet meer te genezen is? Ik heb u zo vaak moeten straffen wegens de enorme omvang van uw schuld.
16 Maar op die dag zullen allen die u vernietigen, zelf vernietigd worden en al uw vijanden zullen slaven worden. Wie u beroven, zullen zelf beroofd worden, en wie u aanvallen, zullen zelf aangevallen worden.
17 Dan zal Ik u uw gezondheid teruggeven en uw wonden genezen. Nu wordt u nog ‘Verstotene’ genoemd en heet Jeruzalem ‘Sion, de plaats die niemand wil.’
18 Maar,’ zegt de Here, ‘als Ik u vanuit de gevangenschap naar uw vaderland terugbreng en u weer welvaart geef, zal Jeruzalem op haar puinhopen worden herbouwd. Het paleis zal weer worden opgebouwd, waar het vroeger heeft gestaan.