12 Ik zal dit restant van Juda dat erop stond naar Egypte te gaan, voorgoed opruimen. Het zal hier in Egypte omkomen door het zwaard of de honger, allen zullen sterven, van klein tot groot. Zij zullen worden verwenst en verafschuwd, vervloekt en gehaat.
13 Ik zal hen in Egypte net zo straffen als in Jeruzalem, met het zwaard, honger en ziekten.
14 Op een enkele vluchteling na, zal niemand van hen aan mijn toorn ontsnappen en terugkeren naar Juda, hoe graag ze dat ook willen.’
15 Toen gaven alle aanwezige vrouwen en alle mannen die wisten dat hun vrouwen voor afgoden reukwerk hadden verbrand (het was een grote groep in Zuid-Egypte woonachtige Judeeërs) Jeremia als antwoord:
16 ‘Wij luisteren niet naar uw boodschappen die u namens de Here aan ons geeft!
17 Wij doen wat wij zelf willen. Wij branden reukwerk voor de ‘koningin van de hemel’ en offeren haar net zo vaak als wij zelf willen, net als onze voorouders, koningen en functionarissen altijd hebben gedaan in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem. Want in die tijd hadden wij genoeg te eten en ontbrak het ons aan niets. Dat was een gelukkige tijd!
18 Maar sinds wij ophielden met branden van reukwerk voor de ‘koningin van de hemel’ en wij haar niet meer aanbaden, hebben we aan alles gebrek en lijden we onder geweld en honger.’