2 De Here zegt: ‘Een vloed komt uit het noorden opzetten om het land van de Filistijnen te overstromen, hij zal hun steden en alles en iedereen die zich daar bevindt, verwoesten. De mensen zullen schreeuwen van angst en het hele land zal huilen.
3 Hoor de kletterende hoeven van machtige paarden en de ratelende wagenwielen als de strijdwagens naderbij razen. Vaders vluchten weg zonder om te kijken naar hun hulpeloze kinderen,
4 want de tijd is gekomen dat alle Filistijnen, de laatst overgebleven bondgenoten van Tyrus en Sidon, worden vernietigd. Want de Here vernietigt de Filistijnen, die kolonisten uit Kaftor.
5 De steden Gaza en Askelon zullen met de grond gelijkgemaakt worden, alleen puinhopen zullen ervan overblijven. Filistijnen, wat zult u klagen en rouwen!
6 “Zwaard van de Here, wanneer zult u weer tot rust komen?” zullen zij roepen. “Ga terug in uw schede, rust en wees stil!”
7 Maar hoe kan het zich rustig houden als de Here het opdracht heeft gegeven? Want de stad Askelon en de kustbewoners moeten van Hem worden vernietigd.’