7 De Here van de hemelse legers zegt: ‘Waar zijn al die wijze mannen die u vroeger had? Is er niet één overgebleven in heel Teman?
8 Vlucht diep de grotten in, volk van Dedan, want de tijd is aangebroken dat Ik met u, nakomelingen van Esau, ga afrekenen!
9-10 Zij die de druiven oogsten, laten er altijd enkele achter voor de armen en zelfs dieven nemen nooit alles mee, maar Ik zal het land van Esau volledig afstropen en er zullen geen schuilplaatsen meer zijn. Al Esaus nakomelingen en verwanten zullen omkomen. Van de buren zegt niemand:
11 “Ik zal uw wezen die u achterlaat, wel beschermen en ook uw weduwen kunnen op mij vertrouwen.” ’
12 De Here zegt tegen Edom: ‘Als zelfs de onschuldigen moeten lijden, waarom zou u dan ongestraft blijven? U zult net als zij deze beker leegdrinken en uw straf ondergaan!
13 Want Ik heb bij mijn eigen naam gezworen,’ zegt de Here, ‘dat Bosra in een ruïne zal veranderen die iedereen zal bespotten en vervloeken. Haar steden zullen altijd puinhopen blijven.’
14 Ik heb deze boodschap van de Here gehoord: Hij heeft een boodschapper gestuurd die er bij de volken op aandringt zich aaneen te sluiten om Edom te vernietigen. ‘Maak u klaar voor de strijd,’ roept hij.