19 Ik zal Israël weer terugbrengen naar zijn eigen land, naar de vruchtbare velden van Karmel en Basan, waar het zijn hongerige maag weer kan vullen op de bergen van Efraïm en Gilead.
20 In die dagen,’ zegt de Here, ‘zal geen schuld worden gevonden in Israël of Juda, want Ik vergeef het restant dat Ik heb beschermd.
21 Strijders van Mij, trek op tegen het land Merathaïm en tegen het volk van Pekod. Ja, marcheer naar Babel, laat daar niets heel en doodt de bevolking, zoals Ik u heb opgedragen.
22 Laat de oorlogskreet door dat land klinken, de kreet van de totale vernietiging.
23 Babel, de machtigste hamer van de hele aarde, is nu zelf gebroken en ligt in stukken. Babel is een schrikbeeld voor alle volken!
24 O Babel, Ik heb een val voor u gezet en u bent erin gelopen, want u hebt tegen de Here gevochten.
25 De Here heeft zijn arsenaal geopend en de wapens van zijn toorn tevoorschijn gehaald. De straf die over Babel komt, zal het werk zijn van de Here, de God van de hemelse legers.