27 Geef alle volken het teken dat zij zich moeten gereedmaken voor de oorlog tegen Babel! Laat de bazuin schallen, breng de legers van Ararat, Minni en Askenaz op de been. Benoem een aanvoerder en zorg voor een grote hoeveelheid paarden!
28 Laten de koningen van de Meden en hun officieren al hun legers in paraatheid brengen samen met die van alle landen waarover zij regeren.
29 Babel beeft en kronkelt van angst, want alles wat de Here tegen haar van plan is, zal Hij uitvoeren. Babel zal uitgestorven en verwoest achterblijven.
30 Haar beste soldaten vechten niet langer, zij blijven in hun kazernes. Hun moed is verdwenen, zij lijken wel vrouwen. De binnenvallende legers hebben hun huizen verbrand en de stadspoorten afgebroken.
31 Van alle kanten komen boodschappers om de koning te vertellen dat de stad is ingesloten.
32 Alle vluchtwegen zijn versperd, het riet op de drooggelegde moerassen staat in brand en de soldaten zijn in paniek.
33 Want de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Babel is een dorsvloer die zo dadelijk wordt aangestampt, nog even en het oogsten begint.’