56 Verwoestende legers komen op Babel af en haar moedigste mannen worden gevangengenomen. Hun bogen worden gebroken, want de Here is een God die wraak neemt en Hij geeft Babel haar verdiende loon.
57 ‘Ik zal hun bestuurders, wijzen, heersers, officieren en soldaten dronken maken. Zij zullen in slaap vallen en nooit meer wakker worden!’ Dat zegt de Koning, de Here van de hemelse legers.
58 Want de dikke muren van Babel zullen met de grond gelijkgemaakt worden en haar grote poorten zullen worden verbrand. De bouwers uit talloze landen hebben voor niets gewerkt, hun bouwsels zullen met vuur worden vernietigd!
59 Tijdens het vierde regeringsjaar van Zedekia, kreeg Jeremia een boodschap betreffende Seraja, de zoon van Neria, de zoon van Machseja. Deze boodschap ging over Seraja's gevangenneming en verbanning naar Babel, samen met koning Zedekia van Juda. Seraja was Zedekia's hofmaarschalk.
60 Jeremia had alle vreselijke rampen die God voor Babel in petto had, alles wat hiervoor beschreven staat, op een boekrol geschreven
61-62 en overhandigde die boekrol aan Seraja met de woorden: ‘Wanneer u in Babel bent aangekomen, moet u lezen wat ik heb opgeschreven en zeggen: “Here, U hebt gezegd dat U Babel zult vernietigen, zodat geen enkel levend wezen zal overblijven en het voor altijd onbewoond zal blijven.”
63 Daarna, als u de hele boekrol hebt gelezen, moet u er een steen aan binden en hem in de Eufraat gooien met de woorden: