15 Ik zal u in ballingschap sturen en u verstoten uit mijn nabijheid, net zoals Ik met uw bloedverwanten heb gedaan, het volk Israël.
16 Bid daarom niet langer voor deze mensen, Jeremia. Huil, bid en smeek niet dat Ik hen zou moeten helpen, want Ik zal niet luisteren.
17 Ziet u niet wat zij doen in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem?
18 Het is toch geen wonder dat Ik zo boos ben? Ze kwetsen mij, kijk hoe de kinderen hout sprokkelen en de vaders vuur maken en hoe de vrouwen deeg kneden om de koeken te bakken die zij aan de ‘koningin van de hemel’ en aan andere afgoden offeren.
19 Doe Ik hen pijn?’ vraagt de Here. ‘Zij doen zichzelf het meeste pijn, tot hun eigen schande’.
20 Daarom zegt de Oppermachtige Here: ‘Ik zal mijn toorn, ja, mijn woede over deze plaats uitgieten. Mensen, dieren, bomen en planten zullen worden verteerd door het onuitblusbare vuur.’
21-22 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Weg met uw offers en geschenken, eet ze zelf maar op! Het waren geen offers en geschenken, die Ik van uw voorouders wilde, toen Ik hen uit Egypte leidde. Dat heb Ik ze niet voorgeschreven.