1 ‘Ik ben het leven moe. Laat mij maar rustig klagen en mijn bitterheid en bedroefdheid onder woorden brengen.
2 Ik zal tegen God zeggen:“Veroordeel mij niet zomaar, vertel mij tenminste waarom U het doet!
3 Heeft U er wat aan dat U mij veracht en onder druk zet, een mens dat U Zelf hebt gemaakt, terwijl U tegelijkertijd vreugde en voorspoed geeft aan de goddelozen?
4-7 Hebt U menselijke ogen en ziet U zoals stervelingen zien? Bent U net zo onrechtvaardig als mensen kunnen zijn? Is uw leven even kort als het onze? Waarom speurt U naar mijn fouten, terwijl U weet dat ik onschuldig ben? Doet U dat omdat U weet dat toch niemand mij uit uw hand kan redden?