1 Daarop zei Zofar uit Naäma tegen Job:
2 ‘Deze woordenvloed vraagt gewoon om een antwoord! Iemand heeft toch geen gelijk alleen maar omdat hij zoveel praat?
3 Moet ik mij stilhouden, terwijl ik je hoor zwetsen? Als jij met God spot, moet iemand er dan niet voor zorgen dat je je schaamt?
4 Jij beweert dat je het ware geloof hebt en onschuldig bent in de ogen van God.