1 ‘Wat is een mens toch kwetsbaar! Zijn leven is maar kort en onrustig.
2 Net als een bloem bloeit hij maar een korte tijd om dan te verdorren, hij verdwijnt snel als de schaduw van een voorbijglijdende wolk.
3 Moet U op die kwetsbare mens uw blik richten en hem ter verantwoording roepen?
4 Hoe kunt U reinheid verwachten van iemand die uit onreinheid is geboren? Dat kan toch niet!
5 U hebt de mens slechts een vastgestelde tijd van leven gegeven, het aantal maanden van zijn leven staat al van tevoren vast. Hij mag ook niet iets langer leven.
6 Maar waarom geeft U hem dan niet een beetje rust? Wend uw blik af en geef hem toch een beetje voldoening, net als een gehuurde arbeider.