5 U hebt de mens slechts een vastgestelde tijd van leven gegeven, het aantal maanden van zijn leven staat al van tevoren vast. Hij mag ook niet iets langer leven.
6 Maar waarom geeft U hem dan niet een beetje rust? Wend uw blik af en geef hem toch een beetje voldoening, net als een gehuurde arbeider.
7 Want voor een boom is er nog hoop. Als hij wordt omgehakt, ontstaan er wel weer nieuwe spruiten die uitgroeien tot takken.
8-9 Hoewel zijn wortels in de grond oud zijn en zijn stam langzaam afsterft, groeit en bloeit hij weer als een jonge boom zodra er water bijkomt.
10 Maar wanneer de mens sterft, ligt hij neer, hij blaast de adem uit en is er niet meer.
11-12 Zoals het water uit de zee verdampt en een rivier smaller wordt en opdroogt, zo legt een mens zich voor het laatst neer om daarna niet meer op te staan. Tot op het moment dat de hemelen niet meer bestaan, zal hij niet wakker worden of in zijn slaap worden gestoord.
13 Och, verborg U mij maar tussen de doden en vergat U mij maar tot uw toorn was bedaard. Liet U mij maar links liggen om pas na enige tijd weer aan mij te denken.