9 Hij heeft mij van mijn eer beroofd en mij mijn kroon afgenomen.
10 Van alle kanten heeft Hij mij afgebroken en nu is het met mij gedaan, mijn hoop heeft hij met wortel en tak uitgerukt.
11 Zijn brandende toorn is tegen mij gericht en Hij beschouwt mij als een vijand.
12 Hij stuurt zijn troepen om mijn tent te omsingelen en te belegeren.
13 Mijn broers en mijn vrienden heeft Hij weggestuurd en zij zijn van mij vervreemd.
14 Mijn familieleden zijn weggebleven en mijn vrienden hebben mij in de steek gelaten.
15 Mijn gasten, ook mijn dienaren, behandelen mij als een vreemdeling.