8 Als een droom zal hij vervagen, als een visioen plotseling verdwijnen.
9 Niemand zal hem ooit terugzien. In zijn woonplaats zullen ze hem zelfs niet eens missen.
10 Zijn kinderen moeten bedelen bij de armen, omdat hij zijn rijkdom is kwijtgeraakt.
11 Al zit de jeugdige levenskracht nog in zijn botten, die verdwijnt samen met hem in het stof.
12 Hij geniet van zijn goddeloosheid, die hij langzaam in zijn mond laat smelten,
13 er zacht op zuigend, bang dat de smaak zal verdwijnen.
14 Maar het voedsel dat hij heeft gegeten, wordt als slangengif in zijn ingewanden.