1 Elifaz sprak voor de derde maal tegen Job:
2 ‘Kan een gewone sterveling God van dienst zijn? Zelfs de meest wijze mens kan dat niet.
3 Doet het de Almachtige ook maar enig plezier als jij rechtvaardig bent? Maakt het Hem iets uit of jij zonder zonden bent?
4 Straft Hij je soms omdat je zo gelovig bent?
5 Natuurlijk niet! Hij doet dat omdat je zo slecht bent! Je zonden zijn onmetelijk!
6 Je moet bijvoorbeeld ten onrechte een onderpand hebben geëist van noodlijdende vrienden, ja, je moet mensen letterlijk en figuurlijk hebben uitgekleed.