11 Als Hij gaat dreigen, wankelen de pijlers van de hemel, geschrokken door zijn toorn.
12 En door zijn macht wordt de zee rustig en trefzeker verplettert hij het zeemonster Rahab.
13 Door zijn adem werd de hemel helder: zijn hand doorboorde de snel voortglijdende slang.
14 Dit is nog maar de buitenste franje van zijn werken, waarvan we alleen maar een zwak gefluister horen. Wie zou dus kunnen standhouden onder het geweld van zijn donder?’