6 Een reusachtige zwerm sprinkhanen is neergestreken op het land. Het is een machtig, ontelbaar leger, met tanden zo scherp als die van een leeuw.
7 Het heeft mijn wijnstok vernield en de schors van mijn vijgenboom afgestroopt. Alleen de stam en zijn naakte, witte ranken zijn nog over.
8 Huil bittere tranen en trek rouwkleren aan als een bruid bij de dood van haar bruidegom.
9 Wég zijn alle graanoffers en sprenkeloffers die voor de tempel van de Here waren bestemd. De priesters komen om van de honger. Luister maar naar het hulpgeroep van deze dienaren van de Here.
10 De velden zijn verwoest. De aarde treurt, want al het koren is verdwenen, de jonge wijn opgedroogd en de voorraad olijfolie sterk geslonken.
11 Die het land bewerken, mogen zich inderdaad verslagen voelen. Want de tarwe en de gerst, ja, de hele oogst is verloren gegaan. De wijnbouwers mogen gerust hun tranen laten vloeien.
12 De wijnstokken zijn verdord, de vijgebomen stervend. De granaatappelbomen en palmen verdrogen en de appels verschrompelen aan de boom. Alle vreugde is met hen verdord.