48 Dag en nacht moet ik huilen, omdat de meisjes van mijn volk vernederd zijn.
49 Ik huil onophoudelijk,
50 wanneer zal de Here vanuit de hemel weer naar ons omzien?
51 Mijn hart breekt als ik zie wat er met de vrouwen uit Jeruzalem gebeurt.
52 Mijn vijanden heb ik nooit kwaad gedaan, toch joegen ze achter mij aan alsof ik een vogel was.
53 Zij gooiden mij in een waterput en bekogelden mij daarna met stenen.
54 Het water reikte tot boven mijn hoofd en ik dacht dat mijn laatste uur had geslagen.