4 De tongen van de baby's plakken aan hun gehemelte, want er is geen druppel water overgebleven. Kinderen schreeuwen om brood, maar niemand kan hun iets geven.
5 Mensen die vroeger lekkernijen aten, zitten nu op straat te bedelen om maar iets te kunnen eten. Zij die in paleizen werden grootgebracht, grabbelen nu in de vuilnis op zoek naar voedsel.
6 Want de zonde van mijn volk is groter dan die van Sodom, waar zich in één ogenblik een vreselijke ramp voltrok, waaraan geen mensenhand te pas kwam.
7 Onze prinsen waren smetteloos en witter dan melk, de mooiste mannen die er waren.
8 Maar nu zijn hun gezichten zo zwart als roet. Niemand herkent hen nog. Hun huid kleeft aan hun botten: hard, droog en verweerd.
9 Die met het zwaard werden gedood, zijn beter af dan zij die een langzame hongerdood moeten sterven.
10 Gevoelige vrouwen hebben zelfs hun eigen kinderen gekookt en opgegeten, op die manier overleefden zij het beleg.