3 ‘Daarom,’ zegt de Here, ‘ga Ik voor u een straf bedenken. Het zal een vreselijke straf zijn, waaraan niemand zich kan onttrekken. U zult dan niet meer trots met uw neus in de wind lopen, want het zal een verschrikkelijke tijd zijn.
4 Op die dag zal men een spotlied op u aanheffen. En u zult huilend en jammerend dit klaaglied zingen: “Het is met ons gedaan, we zijn totaal vernietigd! God heeft ons land van ons afgenomen en in vreemde handen laten overgaan. Hij deelt onze akkers uit aan goddelozen!”
5 Daarom zult u niemand hebben die u, door loting, land toewijst in de gemeente van de Here.’
6 ‘Houd op met profeteren,’ zeggen de valse profeten. ‘Zeg toch niet zulke dingen. Zulke praat is schandelijk. Zoiets zal ons nooit overkomen.’
7 Is dat nu een juist antwoord, Huis van Jakob? Denkt u dat de Geest van de Here het prettig vindt u zo hard aan te pakken? Nee! Hij waarschuwt u met de beste bedoelingen om u weer op het rechte pad te krijgen.
8 Maar tot op dit moment gedraagt u zich tegenover mijn volk heel vijandig. Want u steelt van nietsvermoedende, vredelievende voorbijgangers hun mantel.
9 U verdrijft de weduwen uit hun huis en ontneemt de wezen elk recht dat hun door God gegeven is.