6 ‘Hoe kunnen wij tegenover de Here weer goedmaken wat we hebben misdaan?’ vraagt Israël. ‘Moeten we ons met de Here verzoenen door het offeren van eenjarige kalveren?
7 Al zouden duizenden rammen of tienduizend beken olijfolie worden geofferd, het zou de Here toch niet kunnen behagen. Zouden wij onze oudste zoon moeten offeren? Zouden dan onze zonden worden vergeven?’
8 Nee, natuurlijk niet! De Here heeft u laten weten wat goed is en wat Hij van u verwacht. Hij wil niet anders dan dat u eerlijk en rechtvaardig bent en uw best doet liefde te bewijzen en als een nederig mens leeft met uw God.
9 Luister! Wie wijs is, houdt zijn oren open, de Here roept tot Jeruzalem, luister naar de straf die de Here gestuurd heeft,
10 want deze stad heeft zwaar gezondigd. ‘De huizen van de goddelozen liggen volgestouwd met onrechtmatig verworven schatten en onzuivere weegschalen.
11 Zou Ik het goed vinden dat u onzuivere weegschalen gebruikt en uw zakken vol zijn met valse gewichten? Hoe kan God rechtvaardig zijn als Hij dat zou zeggen?
12 Uw rijke burgers hebben hun rijkdom door geweld verkregen en al uw inwoners liegen en bedriegen of het niets is!