4 De wagens razen over de wegen en jakkeren voort over de vlakten. Het zijn net fakkels, als bliksemschichten schieten zij voorbij.
5 De officieren moeten de aanval openen. Zij struikelen in hun haast, rennen naar de muren om de aanval af te slaan.
6 Maar het is al gebeurd! De sluizen en waterpoorten zijn open! De fundamenten van het paleis storten in!
7 De stad Ninevé ligt er onbeschermd bij, als een slavin wordt ze weggevoerd. De bevolking huilt, hun klagen klinkt als het gekoer van duiven. Van verdriet slaan zij zich op de borst.
8 Ninevé is als een lekke watertank. Een voor een gaan haar soldaten er vandoor. ‘Stop, stop!’ roept zij, maar niemand komt terug.
9 Pak het zilver, roof het goud! Er schijnt geen einde aan de hoeveelheid kostbaarheden te komen. Wat een overvloed aan schatten!
10 Al gauw is de stad veranderd in een ruïne. De overlevenden voelen zich verslagen, hun knieën knikken. Niemand kan zich staande houden, alle gezichten verbleken.