4 Meremoth, de zoon van Uria, de zoon van Hakkoz, herstelde het volgende stuk muur. Mesullam, de zoon van Berechja, de zoon van Mesezabeël, en Zadok, de zoon van Baäna, werkten naast hem.
5 Daar weer naast waren mannen uit Tekoa bezig, maar hun leiders staken geen hand uit om hen te helpen.
6 Jojada, de zoon van Paséah, en Mesullam, de zoon van Besodja, repareerden de Oude Poort. Zij maakten een zoldering en brachten deuren, sluitbalken en grendels aan.
7 Naast hen werkten Melatja uit Gibeon, Jador uit Meronoth en mannen uit Gibeon en Mispa, die onder het bestuur ten westen van de Eufraat vielen.
8 Uzziël, de zoon van Harhaja, die goudsmid van beroep was, wijdde zich ook aan de herbouw van de muur en naast hem was Hananja, een zalfbereider, bezig. Vanaf dit punt tot de Brede Muur hoefde niets te worden gerepareerd.
9 Refaja, de zoon van Hur, stadsbestuurder van een deel van Jeruzalem, werkte even verderop.
10 Jedaja, de zoon van Harumaf, was bezig tegenover zijn eigen huis, met naast hem Hattus, de zoon van Hasabneja.