9 Zo probeerden zij ons bang te maken, zodat we met dit werk zouden stoppen. O God, geef mij kracht!
10 Enige tijd later bezocht ik Semaja, de zoon van Delaja en een kleinzoon van Mehetabel. Hij zei dat hij een boodschap van God had ontvangen. ‘We moeten ons in de tempel verbergen en de deuren op slot doen,’ riep hij uit. ‘Vannacht zullen ze komen om u te vermoorden!’
11 Maar ik antwoordde: ‘Zou iemand als ik vluchten? Zou ik mijn leven op het spel zetten door de tempel binnen te gaan? Ik ben immers geen priester! Nee, dat doe ik niet!’
12 Ik merkte namelijk duidelijk dat God hem niet had gezonden. Sanballat en Tobia hadden hem omgekocht om deze profetie over mij uit te spreken.
13 Hij moest mij bang maken en laten zondigen door de tempel in te vluchten. Dat zou voor hen een aanleiding zijn geweest mij een slechte naam te bezorgen.
14 ‘O God,’ bad ik. ‘Vergeet niet de slechte daden van Tobia, Sanballat, de profetes Noadja en de andere profeten die probeerden mij angst aan te jagen.’
15 In de zesde maand was de muur klaar. Het had maar tweeënvijftig dagen gekost hem te herstellen.