13 U bent op de berg Sinaï neergedaald en hebt vanuit de hemel met hen gesproken. U gaf hun deze goede en betrouwbare wetten en geboden,
14 waaronder het gebod de heilige sabbat te houden. En U beval hun door uw knecht Mozes dat zij zich aan al die geboden moesten houden.
15 U gaf hun brood uit de hemel toen zij honger hadden en liet water uit een rots stromen, toen zij dorst kregen. Zij kregen van U de opdracht het land in bezit te nemen dat U hun onder ede had beloofd.
16 Maar onze voorouders waren trotse, koppige mensen die weigerden naar uw geboden te luisteren.
17 Zij wilden niet gehoorzamen en vergaten de wonderen die U voor hen had gedaan. Het werd nog erger: koppig als ze waren, stelden zij een nieuwe leider aan, die hen moest terugbrengen naar de slavernij in Egypte! Maar U bent een God die vergeeft, die genade schenkt en medelijden toont. U wordt niet snel toornig; integendeel, U bent vol liefde en genade. Daarom hebt U hen niet in de steek gelaten.
18 Zelfs niet toen zij een beeld van een kalf hadden gemaakt en riepen: “Dit is onze God! Hij heeft ons uit Egypte gehaald!” Zij hebben zo ongelooflijk veel zonden gedaan
19 en toch hebt U hen niet in de woestijn achtergelaten om te sterven. Want U hield zielsveel van hen. Dag in dag uit ging de wolkkolom voor hen uit en elke nacht wees de vuurkolom de weg.