7 Al uw bondgenoten zullen zich tegen u keren en u uit uw land zetten. Zij zullen vrede beloven, maar zijn in werkelijkheid op uw ondergang uit. Uw beste vrienden zullen valstrikken voor u spannen en uw tegenmaatregelen zullen niets uithalen.
8 Op die dag,’ zegt de Here, ‘zal in Edom geen enkele wijze man meer worden gevonden. Want Ik zal de wijze mannen van Edom vullen met onverstand.
9 Ook de dappere soldaten uit Teman zullen verbijsterd zijn en niets kunnen doen om de slachtpartij op de bergen van Edom te voorkomen.
10 U hebt uw broeder Israël vreselijke dingen aangedaan. Beschaamd en weerloos zult u daarom voorgoed worden uitgeroeid.
11 Want in tijden van nood liet u Israël in de steek. U ging aan de kant staan en stak geen hand uit om te helpen toen binnenvallende troepen haar soldaten als krijgsgevangenen meenamen en Jeruzalem door loting onder elkaar verdeelden. U was geen haar beter dan al die vijanden.
12 Dat had u niet moeten doen. U had geen leedvermaak mogen hebben, toen zij uw broeder naar vreemde landen wegvoerden. U had zich niet mogen verheugen over zijn ongeluksdag. U had niet de spot met hem mogen drijven toen hij in nood verkeerde.
13 Kom niet naar Israël op die rampzalige dag. Maak u niet meester van de buit en heb geen leedvermaak over haar ondergang.