1 En weer zondigden de Israëlieten tegen de Here door afgoden te aanbidden. Daarom liet de Here toe dat zij veertig jaar lang door de Filistijnen werden onderdrukt.
2-3 Op een dag verscheen de Engel van de Here aan de vrouw van Manoah van de stam Dan, zij woonde in de stad Zora. De Engel zei tegen deze vrouw, die geen kinderen had: ‘U bent lang onvruchtbaar geweest, maar nu zult u in verwachting raken en een zoon krijgen.
4 Denk erom dat u geen wijn of sterke drank drinkt en dat u niets eet dat onrein is.
5 Het haar van uw zoon mag nooit worden geknipt, want hij zal vanaf zijn geboorte een Nazireeër, een speciale dienaar van God zijn. Hij zal de aanzet geven tot de bevrijding van Israël uit de macht van de Filistijnen.’