11 Manoah ging meteen met haar mee en vroeg, toen ze bij de Man waren gekomen: ‘Bent u de Man die onlangs met mijn vrouw heeft gesproken?’ ‘Ja, dat ben Ik,’ antwoordde Hij.
12 Toen vroeg Manoah Hem: ‘Kunt u ons nog meer vertellen over hoe we de jongen moeten opvoeden wanneer hij eenmaal is geboren?’
13 De Engel van de Here antwoordde: ‘Zorg ervoor dat uw vrouw zich houdt aan wat Ik haar heb gezegd.
14 Zij mag niets eten van de wijnstok—dus geen druiven of rozijnen—en geen wijn of sterke drank drinken of iets eten wat onrein is. Zij moet zich stipt houden aan wat Ik haar heb geboden.’
15 Toen zei Manoah tegen de Engel van de Here: ‘Blijf alstublieft nog even hier, dan zullen wij iets te eten voor U halen.’
16 ‘Ik wil wel blijven,’ antwoordde de Engel van de Here, ‘maar zal niets eten. Maar als u toch iets wilt geven, breng het dan als brandoffer aan de Here.’ (Manoah besefte immers nog niet dat het de Engel van de Here was).
17 Toen vroeg Manoah Hem hoe Hij heette. ‘Want als dit allemaal uitkomt en de baby is geboren,’ zei hij, ‘dan willen we iedereen vertellen dat U het hebt voorspeld!’