14 Zij mag niets eten van de wijnstok—dus geen druiven of rozijnen—en geen wijn of sterke drank drinken of iets eten wat onrein is. Zij moet zich stipt houden aan wat Ik haar heb geboden.’
15 Toen zei Manoah tegen de Engel van de Here: ‘Blijf alstublieft nog even hier, dan zullen wij iets te eten voor U halen.’
16 ‘Ik wil wel blijven,’ antwoordde de Engel van de Here, ‘maar zal niets eten. Maar als u toch iets wilt geven, breng het dan als brandoffer aan de Here.’ (Manoah besefte immers nog niet dat het de Engel van de Here was).
17 Toen vroeg Manoah Hem hoe Hij heette. ‘Want als dit allemaal uitkomt en de baby is geboren,’ zei hij, ‘dan willen we iedereen vertellen dat U het hebt voorspeld!’
18 ‘Waarom wilt u mijn naam weten?’ antwoordde de Engel, ‘die is onuitsprekelijk.’
19 Toen offerde Manoah op een rotsblok een geitenbokje en een spijsoffer aan de Here. En terwijl Manoah en zijn vrouw toekeken, gebeurde er een wonder.
20 Toen het vuur op het altaar hoog oplaaide, steeg de Engel—voor de ogen van Manoah en zijn vrouw—in het vuur omhoog! Manoah en zijn vrouw wierpen zich plat op de grond.