16 ‘Ik wil wel blijven,’ antwoordde de Engel van de Here, ‘maar zal niets eten. Maar als u toch iets wilt geven, breng het dan als brandoffer aan de Here.’ (Manoah besefte immers nog niet dat het de Engel van de Here was).
17 Toen vroeg Manoah Hem hoe Hij heette. ‘Want als dit allemaal uitkomt en de baby is geboren,’ zei hij, ‘dan willen we iedereen vertellen dat U het hebt voorspeld!’
18 ‘Waarom wilt u mijn naam weten?’ antwoordde de Engel, ‘die is onuitsprekelijk.’
19 Toen offerde Manoah op een rotsblok een geitenbokje en een spijsoffer aan de Here. En terwijl Manoah en zijn vrouw toekeken, gebeurde er een wonder.
20 Toen het vuur op het altaar hoog oplaaide, steeg de Engel—voor de ogen van Manoah en zijn vrouw—in het vuur omhoog! Manoah en zijn vrouw wierpen zich plat op de grond.
21 Dat was het laatste dat ze ooit van Hem zagen. Manoah was de eerste die besefte dat het de Engel van de Here was geweest.
22 ‘Wij zullen sterven,’ riep hij tegen zijn vrouw, ‘want we hebben God gezien!’