19 Toen liet zij hem met zijn hoofd op haar schoot inslapen en wenkte iemand om zijn zeven vlechten af te knippen. Zo slaagde zij erin hem machteloos te maken, want hij raakte zijn kracht kwijt.
20 Plotseling riep ze: ‘Simson! De Filistijnen komen eraan!’ Simson werd wakker en dacht: ‘Ik doe hetzelfde als de vorige keren: ik ruk me los en ben vrij.’ Maar hij wist niet dat de Here hem had verlaten.
21 Toen namen de Filistijnen hem gevangen, staken hem de ogen uit en brachten hem, geboeid met twee koperen kettingen naar de stad Gaza. Daar moest hij in de gevangenis de molen draaien om koren te malen.
22 Maar vanaf het moment waarop zijn haar was afgeknipt, begon het weer te groeien.
23-24 De Filistijnse koningen kwamen bijeen voor een groot feest om de gevangenneming van Simson te vieren. De feestgangers brachten offers aan hun god Dagon en aanbaden hem uitbundig. En toen de mensen Simson zagen, riepen zij: ‘Dagon heeft onze vijand Simson in onze macht gegeven, die verwoester van ons land, die moordenaar van velen uit ons volk!’
25 Toen ze halfdronken waren, schreeuwden ze: ‘Laat Simson komen, dan kunnen we lachen!’ Simson werd uit de gevangenis naar de tempel gehaald en neergezet tussen de twee zuilen die het tempeldak droegen.
26 Hij zei tegen de jongen die hem begeleidde: ‘Laat mij maar los, ik wil graag even leunen tegen de zuilen.’