26 Zij viel neer voor de deur van het huis waar haar echtgenoot logeerde en bleef daar liggen tot het licht werd.
27 Toen haar man 's morgens de deur open deed om weer op weg te gaan, zag hij zijn vrouw daar voor de deur liggen, met haar handen op de drempel.
28 ‘Sta op,’ zei hij, ‘we vertrekken.’ Maar er kwam geen antwoord: ze was dood. Hij tilde haar op, legde haar op de ezel en nam haar mee naar huis.
29 Thuisgekomen pakte hij een mes, sneed haar lichaam in twaalf stukken en stuurde naar elke stam van Israël één deel.
30 Toen kwam het hele volk Israël in beroering. ‘Zo'n vreselijke misdaad is er nog nooit gepleegd sinds Israël uit Egypte is vertrokken!’ zei iedereen. ‘We moeten overleggen wat ons te doen staat.’