3 Luister, koningen en vorsten, want ik zal zingen voor de Here, psalmen zingen voor de God van Israël.
4 Here, toen U uit Seïr trok, uit de velden van Edom, beefde de aarde en stroomde de regen uit de hemel.
5 De bergen wankelden voor de Here, de God van Israël, ja, óók de berg Sinaï.
6 In de dagen van Samgar, de zoon van Anath, en in de dagen van Jaël lagen de hoofdwegen verlaten. Reizigers gebruikten de smalle, kronkelende zijpaden.
7 Er waren geen leiders in Israël, totdat ik, Debora, opstond als een moeder voor Israël.
8 Als Israël nieuwe goden uitkoos, stond de vijand voor haar poorten. Maar bij de veertigduizend soldaten van Israël was geen schild of speer te vinden!
9 Ik verheug mij over Israëls leiders, die zich zo vrijwillig aanboden. Prijs de Here voor zulke mannen!