4 Gideon en zijn driehonderd mannen bereikten de Jordaan en staken die over. Hoewel zij erg moe waren, zetten zij de achtervolging voort.
5 Gideon vroeg de inwoners van Sukkot om voedsel voor zijn mannen. ‘Wij zijn erg moe van het achtervolgen van Zebah en Zalmuna, de koningen van Midjan,’ legde hij uit.
6 Maar de leiders van Sukkot antwoordden: ‘U doet alsof u Zebah en Zalmuna al hebt gevangen! Nee, we geven niets!’
7 Toen waarschuwde Gideon hen: ‘Wanneer de Here hen aan mij heeft overgeleverd, kom ik terug om u te geselen met dorens en distels uit de woestijn.’
8 Daarna trok hij verder naar Pnuël en vroeg ook daar om voedsel, maar hij kreeg hetzelfde antwoord als in Sukkot.
9 Daarom zei hij tegen de burgers van Pnuël: ‘Wanneer de strijd voorbij is, kom ik terug en zal ik deze toren met de grond gelijk maken.’
10 Rond die tijd kwamen de koningen Zebah en Zalmuna met hun leger van nog slechts vijftienduizend man in Karkor aan. Dat was het hele restant van de strijdmacht van de stammen uit het oosten, want er waren al honderdtwintigduizend soldaten gesneuveld.