30 Toen stadscommandant Zebul hoorde wat Gaäl zei, werd hij razend.
31 Hij stuurde een koerier naar Abimelech in Aruma en meldde hem: ‘Ebeds zoon Gaäl en zijn broers zijn in Sichem gekomen en stoken de inwoners tegen u op.
32 Trek 's nachts met uw leger hierheen en ga op het veld in een hinderlaag liggen.
33 Bij zonsopgang moet u aanvallen. Als Gaäl en zijn mannen tegen u uittrekken, kunt u met hen doen wat u wilt.’
34 Zo rukten Abimelech en zijn mannen 's nachts op. Zij splitsten zich in vier groepen, die zich verdekt opstelden.
35 Toen Gaäl de volgende morgen in de stadspoort stond, verlieten Abimelech en zijn mannen hun dekking en marcheerden in de richting van de stad.
36 Toen Gaäl hem zag naderen, zei hij tegen Zebul: ‘Kijk daar eens! Komen daar geen mensen van de berg af?’ ‘Welnee!’ antwoordde Zebul. ‘U ziet schaduwen voor mensen aan!’