2 Een verstandig mens weet zijn kennis goed te vertolken, maar de woorden van een zot zijn een bron van dwaasheid.
3 Gods ogen zien alles, al het kwade én al het goede.
4 Gezonde woorden zijn als een boom van leven, verkeerde woorden richten echter schade aan.
5 Een dwaas zal de lessen van zijn vader negeren, maar wie luistert naar de terechtwijzingen van zijn vader, toont zich verstandig.
6 Het huis van de rechtvaardige bergt vele schatten, maar de goddeloze doet zichzelf schade aan.
7 Verstandige mensen strooien kennis om zich heen, terwijl het hart van de dwaas een dwaalspoor kiest.
8 De Here verafschuwt het offer van de goddelozen, maar een oprecht gebed doet Hem goed.