8 houd ongeloof en leugens bij mij weg, geef mij armoe noch rijkdom, maar alleen wat ik nodig heb.
9 Want als ik verzadigd zou zijn, zou ik U misschien verloochenen door te zeggen: ‘Wie is de Here?’ En als ik arm was, zou ik misschien gaan stelen en daardoor uw naam oneer aandoen.
10 Klaag een knecht niet aan bij zijn meester, anders vervloekt hij u misschien en beschouwt God u als schuldig.
11 Er zijn mensen die hun ouders vervloeken,
12 mensen die zichzelf goed vinden, maar in werkelijkheid zondig zijn,
13 mensen die hooghartig om zich heen kijken en anderen verachten,
14 mensen die hun tanden als zwaarden en hun kiezen als messen gebruiken, om daarmee de noodlijdenden en de armen te vermalen.