19 Indien zij alle één lid vormden, waar bleef het lichaam?
20 Maar nu zijn er wel vele leden, doch slechts één lichaam.
21 En het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig.
22 Ja, veeleer zijn die leden van het lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk,
23 en juist die delen van het lichaam, welke wij minder in ere houden, bekleden wij meer eervol, en onze minder edele leden worden met groter eer behandeld,
24 doch onze edele leden hebben dat niet nodig. God heeft evenwel het lichaam zó samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was,
25 opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen.